In touwen gewikkeld om een boomtak werd Herman het dorp binnengedragen. Hij had geprobeerd zich zo stil mogelijk te houden, maar het aanhoudende geblaf van dat mormel had hem uiteindelijk verraden. Obelix plaatste hem rechtop tegen een boom en klopte aan bij een huis. Verbaasd kwam een dikke man naar buiten waggelen.
‘Wat hebben we hier bij Toutatis,’ zei hij verbaasd.
‘Idéfix vond hem in het bos, oh Abraracourcix. Ik dacht eerst even dat hij me de schuilplaats van een smakelijk everzwijn had gewezen.’
Herman was panisch van angst, maar wist nu wel een ding zeker. Die naamsverandering naar Heroix sloeg helemaal nergens op.
‘Wat een bijzondere kleding en kijk eens naar die schoenen. Met die rommel kom je absoluut geen winter door,’ ging het stamhoofd verder. ‘Misschien moeten we advies vragen aan onze Druïde.’
Obelix knikte en pakte Herman op of het een luciferhoutje was. Bij de hut van Panoramix plaatste hij hem naast de ingang en onder nieuwsgierige aandacht van een steeds groter wordende groep dorpsgenoten, kwam de wijze man naar buiten. Hij bestudeerde Herman aandachtig en schraapte kort zijn keel.
‘Wie bent u en hoe bent u verzeild geraakt in onze contreien,’ vroeg hij met rustige stem.
Herman stem sloeg een paar keer over en met snikkende stem vertelde hij over Sinterklaas en de adventskalender. Toen hij klaar was realiseerde hij zich dat de dorpsbewoners waarschijnlijk nog nooit van de goede Sint gehoord hadden. Panoramix streek peinzend langs zijn indrukwekkende baard en liep naar binnen. Even later kwam hij naar buiten met de kalender.
‘Nestorix vond dit vanmorgen tijdens zijn dagelijkse wandeling. We hadden geen idee wat het was, maar uitgaande van uw verhaal heet dit een adventskalender?’ Herman knikte en op bevel van Panoramix werd hij bevrijd uit zijn ongemakkelijke situatie. De druïde reikte hem de kalender en hij greep onmiddellijk zijn kans. Hij opende een willekeurig vakje, stopte een chocolaadje in zijn mond en zag andermaal de omgeving vervagen. Nadat de mist opgetrokken was, keek hij recht in de ogen van een levensgrote mannetjesleeuw. De uitdrukking van het dier deed hem het meest denken aan de blik van zijn zwager Diederik tijdens het nuttigen van een frikandel speciaal.
Wordt vervolgd.