Herman vindt in een doos brieven van een onbekend familielid. Welke geheimen werden hier verborgen?
Na het lezen van de helft van de brieven legde Herman het stapeltje aan de kant. Het was elke keer hetzelfde, op 5 december kreeg Johannes een briefje van zijn grootouders met daaraan verbonden een cadeautje. Meestal een prentenboek, maar een keer nieuwe schoenen. Aan de toon van die brief te lezen, was dat heel wat bijzonders in die tijd. De brieven waren verzonden door zijn overgrootouders Geesie en Harmannus Gerards. Hij had wel van deze mensen gehoord, maar ze waren al voor zijn geboorte overleden.
Wanneer hij het goed inschatte, moest deze Johannes een broer van zijn grootvader zijn. Tot nu toe was hij er altijd vanuit gegaan dat zijn opa enig kind was, want hij had nooit iemand over deze persoon horen praten. Het was jammer dat niet 1 van de enveloppes bewaard gebleven was, want dan had hij het adres kunnen achterhalen. Straks maar even naar het stadsarchief om te kijken of ze hem daar verder konden helpen. Hij borg de brieven op en liep naar beneden. Hij nam zich voor om niets tegen Babs te zeggen; je wist nooit wat er achter wegkwam.
De man van het gemeentearchief was heel vriendelijk geweest, maar hij kon hem niet verder helpen. Hij adviseerde Herman om een afspraak met de dominee te maken, om te kijken of de doopboeken uitsluitsel konden geven. Het begon wel een vreemd zaakje te worden. Alle gegevens van zijn familie waren in het archief te vinden, maar van Johannes geen spoor. Hij besloot eerst naar huis te gaan om de rest van de brieven te lezen. Met een beetje mazzel vond hij daar een aanwijzing.
Met trillende handen las Herman de laatste alinea van de allerlaatste brief voor de zoveelste keer. Hij was gedateerd op 5 december 1930.
‘…daarom hebben papa en mama per ongeluk Tintin au pays des Soviets, een Frans boekje, opgestuurd. Morgen sturen we een boek dat je wel kunt lezen.’
Wordt vervolgd