Tegenover de kinderboerderij van zijn moeder staat een bankje. Sinds kort neem daar af en toe een oude man plaats om van het uitzicht te genieten. Lars houdt hem regelmatig gezelschap.
- Ha meneer Schonewille, kijk eens wat ik vanmorgen naast de kinderboerderij vond.
• Ha die Lars. Even de bril opzetten hoor. Een kwartje, lang geleden dat ik dat gezien heb.
- Een kwartje?
• Ja, een kwartje, 25 cent, dat weet je toch wel?
- Eigenlijk niet
• Nou begin ik heel oud te worden. Een kwartje was samen met onder andere de gulden, het dubbeltje en de stuiver, het muntgeld voor de euro kwam.
- Hoeveel is zoiets waard?
• Eens kijken, omgerekend in euro’s ongeveer 11 eurocent.
- 11 eurocent, dat is niet echt de moeite.
• Toen ik een jaar of 8 was, kreeg ik een kwartje zakgeld per week.
- Wat kon u daar dan voor kopen? 3 plastic rietjes?
• Daar zul je nog raar van opkijken. Mensen verdienden toen veel minder geld, maar de producten waren ook een stuk goedkoper.
- Vertel
• Voor een kwartje kon ik een rol King kopen, 2 zakjes salmiak en 2 trekdrop.
- Wat is King?
• Dat is pepermunt. Weet je dat ik voor een kwartje een patatje met mayonaise kon kopen.
- Een patatje met voor 11 eurocent? Bij de snackkeizer betaal ik 2,50 euro voor een bakje.
• Dat bedoel ik. Je kunt de waarde van toen absoluut niet vergelijken met nu.
- Wat kostte een stripboek?
• Leuk dat je het vraagt. Een keer in de maand kreeg ik van mijn oma een gulden. Dat zijn 4 kwartjes. Voor dat geld kon ik bij de sigarenboer een stripboek kopen.
- Bij de sigarenboer?
• Jazeker, daar stond een ijzeren rek met de nieuwste comics. Je kon kiezen uit Superman, Batman, Laurel en Hardy, Spinneman,..
- U bedoelt zeker Spider-man.
• Neen Spinneman, de Engelse namen kwamen pas veel later.
- Alleen bij Spinneman?
• Zeker niet. The Flash heette de Flits, The Green Lantern, was de Groene Lantaarn en weet je hoe ze de Hulk noemden?
- Geen idee.
• Rauwe Bonk, geweldig toch?
- Ik weet niet, of ik dat allemaal kan onthouden. Hoeveel van die boekjes kon u dan kopen voor een gulden.
• Eerst 2, maar later werden ze duurder. Toen ik 10 was, kostten ze 60 tot 80 cent per stuk.
- Dus toen werd ook alles al duurder.
• Natuurlijk, dat heet inflatie. Dat betekent dat je voor hetzelfde bedrag steeds minder dingen kunt kopen.
- Vertel mij wat. Ik krijg 5 euro per week en ik zeur mijn moeder al een maand aan de kop, om er 7,50 van te maken.
• 5 euro, even uitrekenen.
- Wat bedoelt u?
• Wacht even, 5 euro dat is ongeveer 45 keer zoveel dan wat ik vroeger kreeg.
- Dat zal wel kloppen en u kon er 1 patatje voor kopen. Ik kan er nog een frikandel bij nemen.
• Mazzelaar. Ik ga weer eens op huis aan. Onderweg nog naar het winkelcentrum.
- Boodschappen doen?
• Neen, even langs Friet van Piet. Door ons gesprek heb ik zin gekregen in een patatje oorlog met een frikandel.
- Alvast smakelijk.
• Dank je.